Keizersgracht 345 (eerste vestiging)
Door de nauwe banden met de doopsgezinde kerk Bij ’t Lam (Singel 452) blijven hardnekkig termen als ‘doopsgezinde collegianten’ of ‘vergaderingen van mennonisten’ aan de collegianten kleven. Dat dit onterecht is moge blijken uit de stichting in 1677 van een doopsgezind weeshuis aan de Prinsengracht. Om van dat etiket af te komen huren de collegianten in 1675 het woonhuis van schepen mr. N. Opmeer op de Keizersgracht, daar waar d’Oranje Appel in de gevel staat. Dat is in feite een overbouwde gang tussen de huidige nummers 345 en 347 maar er schuilt wel een voordeel achter dit pand: de tuin van buurman 347 hoort namelijk bij het perceel. Hoewel de ruimte beperkt lijkt, heeft de vergadering nog ruimte over. Een lid had enkele Zuiderzeedorpen bezocht en verhaalt over de grote armoede die hij daar heeft ontmoet. De kinderen in die dorpen worden in uiterste nood door de ouders soms aan hun lot overgelaten en beginnen te zwerven. Daarop besluit de vergadering voor dit soort kinderen een weeshuis op te richten, dat ook in het huis een plaats krijgt. Op 11 juli 1675 wordt een concept-akte opgemaakt, waarin besloten wordt dit soort kinderen op te nemen, als familieleden van die kinderen bereid zijn de opname financieel te ondersteunen.
Op 17 augustus komen de eerste twee wezen op de Keizersgracht aan en die datum geldt als stichtingsdatum van het weeshuis. In 1678 wordt de formulering aangepast, naar welke norm kinderen opgenomen kunnen worden. Voortaan is er voor alle wezen plaats, die in een ander weeshuis geen plaats kunnen vinden. De enige beperking is de financiële positie van het weeshuis, zodat dat niet in de problemen kan komen. Kinderen waarvoor betaald wordt, genieten via deze formulering dus voorrang. Dat lijkt wat dubbel, maar dat is in de zeventiende eeuw in veel particuliere weeshuizen usance. Het grootste deel van de financiën haalt het weeshuis toch tijdens de vergaderingen op. De wezen moeten werk verrichten wat eveneens geld in het laatje brengt. Zo is sprake van weven op door een koopman ter beschikking gestelde weefgetouwen. Die koopman staat dan weer garant voor afname van de hele productie. Door deze 'tewerkstelling' is in de beginperiode dan ook sprake van ‘weglopende’ wezen zodra ze wat mondiger worden. Dat loopt op tot wel een kwart van het totaal. Het aantal wezen groeit ondanks dat snel tot ongeveer 40, maar daarvoor blijkt de ruimte toch te krap.
In de zeventiende eeuw ontstaan er colleges van protestanten die buiten de kerk godsdienstige bijeenkomsten en catechisaties organiseeren. Zij hebben dan hun centrum in Rijnsburg. Medio zeventiende eeuw breidt de beweging zich sterk uit. Het gaat zo ver dat tijdens hun vergaderingen ook avondmaalvieringen en dopen door onderdompeling plaatsvinden, waardoor sterk de indruk gevestigd wordt dat het hier om een nieuw kerkgenootschap gaat. Dat is niet wat de collegianten voor ogen hebben; zij volhardden in een open organisatie waar alle protestanten zich thuis moeten kunnen voelen.
Zij wilen niet dogmatisch zijn en staan vrijheid van denken en interpretatie voor. De bijeenkomsten worden ook wel ‘vrijspreekcolleges’ genoemd. Zij beoefenen naast vroomheid ook de praktische naastenliefde, zoals armen- en wezenzorg. In Amsterdam sluiten zich diverse doopsgezinden bij de beweging aan en één van hun voorgangers, Galenus de Haan, nodigt de collegianten rond 1670 uit de bijeenkomsten in de doopsgezinde kerk Bij ’t Lam te houden.
Dat wordt aanvankelijk in dank aanvaard maar de wens naar een eigen onderkomen blijft sterk aanwezig. Dat resulteert in mei 1675 in het huren van de woning van mr.Opmeer aan de Keizersgracht, daar waar d’Oranje Appel in de gevel staat. De beweging haalt in Nederland ternauwernood de negentiende eeuw. In 1828 worden de bezittingen in Rijnsburg verkocht. Amsterdam houdt het dankzij het goed functionerende weeshuis veel langer vol. Het weeshuis is in 1963 omgezet in een vermogenbeheer-stichting en kent geen wezen meer. Er worden nu jeugdorganisaties ondersteund,met de nadruk op organisaties met – godbetert, alsof het hele voorgaande betoog voor niets was – doopsgezinde signatuur.
In 1680 kunnen de collegianten het pand aan de Herengracht kopen dat tegenover het weeshuis staat, het huidige nummer 346. Het is een dubbel woonhuis met dwars dak met over de middelste drie traveeën een trapgevel in Hollandse renaissancestijl. Ook hier weer hebben de vorige bewoners tuinen van buurpanden opgekocht waardoor er een riante binnentuin is ontstaan die op de bestaande tuin van d’Oranje Appel aansluit. Het huis aan de Herengracht wordt gekocht van François le Gillon die het van zijn vader erft. Deze heeft het in 1632 gekocht, samen met een pand aan de Huidenstraat, het tegenwoordige nummer 4. Daar is dan een gang langs die nu een achteruitgang vormt voor Herengracht 346 en dat is ideaal voor het weeshuis. Het huis aan de Herengracht wordt geheel verhuurd en het weeshuis neemt de tuin en de toegang aan de Huidenstraat in gebruik. In die tuin bouwt men een nieuw laag meisjesweeshuis, zodat het oude weeshuis alleen voor jongens ingericht kan worden. Behalve het weeshuis wordt ook een kapel in de tuin gebouwd en nog wat schuren. De gang in de Huidenstraat krijgt een poort met daarin een gevelsteen met de naam van het weeshuis: d’Oranje Appel. Er werd in totaal bijna ƒ 100.000,- besteed, inclusief de ƒ 30.000,- voor het huis aan de Herengracht. En dat allemaal uit liefdegaven!
Tijdens de Franse overheersing van de Republiek komt het weeshuis in financiële nood, net als zoveel burgers in de stad. Juist in een tijd dat ze met 82 wezen het grootste aantal ooit hebben bereikt. Uit nood verkoopt men in 1801 Herengracht 346 en Huidenstraat 4 voor ƒ 14.200,- aan mr. Johannes Klinkhamer. In 1808 wordt ook het huis aan de Keizersgracht verkocht, zodat alleen de laagbouw in de gezamenlijke tuinen en het poortje in de Huidenstraat overblijft. In 1811 informeert de doopsgezinde gemeente bij de regenten van d’Oranje Appel naar de mogelijkheden van een fusie van hun weeshuis met dat van de collegianten. Concreet was de bedoeling dat tegen een passende vergoeding d’Oranje Appel de 17 doopsgezinde wezen zou opnemen. Daartoe verklaarde de regenten zich bereid tegen een vergoeding van ƒ 220,- per kind per jaar en zo geschiedde. De Franse heerschappij heeft flink huisgehouden. Alle jongens van 15 jaar en ouder worden zonder pardon in het Franse leger ingelijfd. Opnieuw lopen er veel wezen weg, dit keer alleen jongens zodra hun (dienst)tijd bijna gekomen is.
In 1851 is de geldnood voorbij en mag het weeshuis de huizen aan de Herengracht en Huidenstraat weer van de erven Klinkhamer terugkopen voor de uiterst schappelijke prijs van ƒ 15.000,-. Nu wordt het grote huis mede in gebruik genomen door de collegianten, die er een mooie zaal krijgen. Ook de regenten kregen een aparte kamer en inpandig wordt een woning ingericht voor de huisvader en -moeder. In 1893 wordt Herengracht 344 gekocht en bij het weeshuis gevoegd. In 1919 wordt het weeshuis verplaatst naar De Lairessestraat 11 en tien jaar later naar Hilversum. In 1963 worden de statuten gewijzigd. De Oranjeappel kent geen wezen meer en is omgezet in een vermogensbeheer-maatschappij. Het hele complex aan en achter de Herengracht/Huidenstraat wordt in 1921 verkocht aan het Ministerie van Financiën dat er een agentschap vestigde waarin het Grootboek Nationale Schuld een plaats krijgt.
Bron Theo Bakker, jaarboek 2016
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, of mee wilt helpen met het aanvullen van de site, kun u deze hieronder vermelden. Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren. Foto's kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.